Afbeelding

Zwaleman | Hendrik Odink

Algemeen

Hendrik Odink

Enig idee wat babbeleguutjes zijn, wat schebberig betekent, of anbeuten? Of wel eens gehoord van een kasmenneken, of van een boksenbeer? En als je oettertied bent, hoe voel je je dan? Geen idee, zegt u? Nou, schaam u maar niet. Er zijn er niet veel die deze woorden kennen, zelfs mensen die onze streektaal nog dagelijks spreken krabben zich waarschijnlijk even achter het oor.
Ik kwam deze Achterhoekse woorden afgelopen week tegen in het boek Hendrik Odink, Kijkjes in het oude Berkelland. Uitgegeven door drie voor één keer samenwerkende historische verenigingen, die van Eibergen, Neede en Borculo.
Best bijzonder, want plaatselijke amateurhistorici hebben meestal weinig aandrang om buiten hun eigen kleine wereldje te kijken. Dat ze die samenwerking nu wel hebben gezocht, is wellicht te danken aan het onderwerp: Hendrik Odink (1889-1973) was zelf amateur-historicus (onder andere, want hij deed zoveel meer), maar dan wel eentje die juist graag buiten de grenzen van zijn eigen dorp keek.
Hendrik Odink wordt vaak in één adem genoemd met 'meester' H.W. Heuvel. En het is bekend dat deze laatste, toen hij schoolhoofd was in Borculo, de 25 jaar jongere timmerman uit Eibergen ook een beetje als zijn beschermeling zag. Als een pupil in wie hij een groot talent vermoedde. Niet ten onrechte, zoals later bleek. Odink maakte voor de in 1926 overleden Heuvel diens standaardwerk Oud-Achterhoeksch Boerenleven af en stelde uit zijn nagelaten, nog niet gepubliceerd werk de bundel Uit de Achterhoek, schetsen van land en volk samen.
Maar Odink schreef ook zelf. Heel veel zelfs. Geen boeken, maar een eindeloze reeks artikelen die verschenen in kranten en tijdschriften als de Lochemsche Courant, de Almanak voor den Achterhoek en het Schipbeekdal en de Kroniek en Volksmond van de Achterhoek. Maar ook in De Nederlander, een landelijk verschijnend christelijk-historisch dagblad. Artikelen die allemaal de cultuur, natuur en historie van zijn eigen leefwereld als onderwerp hadden. Op die wijze schilderde Odink net als zijn voorbeeld en voorganger Heuvel een prachtig beeld van de Achterhoek. Maar dan niet de streek in de negentiende eeuw (zoals Heuvel deed toen hij zijn jeugdjaren beschreef), maar de Achterhoek van de eeuw daarna. De jaren waarin boeren nog een paard voor de ploeg hadden en er nog ontzag was voor schoolmeesters en politieagenten. Maar ook de tijd waarin oudere mensen in een 'gesticht' werden opgeborgen, als ze de jongere generatie in de weg zaten.
Een groot aantal van die artikelen is in de loop der jaren opgenomen in (drie) boeken, maar een nog veel groter aantal niet. Uit die niet eerder gebundelde pennenvruchten van Odink (en zelfs uit niet eerder gepubliceerd werk) is de uitgave van genoemde historische verenigingen samengesteld. Wie er in bladert valt meteen iets op: hoewel hij heel veel in het Nederlands publiceerde, schreef Odink – anders dan meester Heuvel - ook graag in de streektaal. De verhalen die hij optekende uit de mond van oudere streekgenoten, maar ook zijn beroemd geworden ballade De smid bie de Wolter (het gedicht over de 'volkerenslag' op de Kormelinksbult is door Hans Keuper nog op muziek gezet), ze zijn geschreven in de taal die Odink van huis uit sprak. Doorvlochten met woorden en termen die we al lang zijn vergeten, maar die het Achterhoeks nou juist zo mooi maken. En gelukkig staat er een verklarende woordenlijst achterin het boek.
Oh ja, nog even dit: Babbeleguutjes zijn grappen, schebberig is haveloos en anbeuten betekent (het vuur) aanmaken. Een kasmenneken was ooit een Duits muntstukje en een boksenbeer is een verlovingsfeest. Oettertied tenslotte betekent niet dood (zoals het Twentse oet de tied) maar wanhopig. 't Is maar dat u het weet.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant