Afbeelding

Tuinsafari

Opinie

‘Ik ga naar de tuin’ zei mijn Vader Zaliger elke keer als hij naar zijn volkstuin ging. Maar liefst vierenveertig jaar onderhield hij met Moeder samen 300 vierkante meters. Als kind ging ik graag mee, er was zoveel te zien. Al die bloemetjes waar evenzovele bijtjes de honing haalden, ik verveelde me nooit. Vader zorgde voor nieuwe plantjes door slootwater te geven met een gietertje. Verse groente ging achterop de fiets mee naar huis om te eten of werd door Moeder ingevroren voor de winter. Ik kan me niet herinneren dat Vader een tuinslang aansloot en voor eigen regen zorgde.

Vijf jaar geleden ben ik voor de elfde keer verhuisd en heb voor stadse begrippen een flinke tuin. Ik heb grindvlakken en geen plek voor een moestuin, maar wilde wel groen en haalde tegels weg waartussen spontaan van alles groeide. Zoals een wilg waarvan de takken bij de grond beginnen. Het lijken dus meer bomen te zijn en daarom noem ik het een klein bos, mijn eigen Tiny Forest. Het is ongeveer acht vierkante meter van de hele tuin. Ik las laatst dat zo’n klein bos in eigen tuin minimaal 100 vierkante meter moet zijn, maar ach: aan de voorwaarde om publiek te laten meegenieten, voldoe ik ook niet.

Er kwam Celandine (Chelidonium, nét gevonden dat die plant zo heet trouwens) op met prachtige gele bloemetjes, blauwe vergeet-me-nietjes, paarden- en boterbloemen. Ik zette blauwe druifjes, gele dahlia’s, gladiolen, narcissen en een camperfoelie, die elk jaar als een enorme waterval bloeit. De spontaan aangewaaide Trompetbloem (Campsis tagliabuana, voor de volledigheid maar even) bereikte grote hoogte en bloeit rijkelijk roodoranje. Ik lees dat deze klimplant ‘redelijk droogtetolerant’ is. Tja, ik ga nog steeds bij hoge uitzondering met een gietertje water rond.

Een enorme hoeveelheid insecten vinden in mijn tuin hun noodzakelijke voedsel. Aan de oproep om deze kleine zoemers ruimte te bieden, heb ik voldaan. Ik kan dus regelmatig op tuinsafari: kijken en luisteren naar honingbijen, wespen, vliegen en vlinders, en mussen en mezen, mieren en spinnen, die in mijn bos hun voedsel vinden.

Celandine geeft na de bloei zaaddozen die er als peultjes uitzien. Om de zaadjes misschien ooit eens te gebruiken om te knutselen of zo, had ik takjes in zakjes gedaan. Twee daarvan hadden afgesloten in de zon gestaan en de condens had de zaadjes meteen laten kiemen. Om deze te drogen, schepte ik ze op tissues op de salontafel onder de overkapping. De volgende ochtend bekeek ik het resultaat, maar wat schetst mijn verbazing? Eén van de papieren doekjes was zo goed als leeg. Ik ging erbij zitten. Het leek of de kiempjes bewogen tot ik nog beter keek. Eén voor één wandelde er een mier weg, een gekiemd zaadje meedragend. Recht oversteken over de glazen tafel, langs de tafelpoot naar beneden en linea recta het mierenhol in. Buit binnen.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant