Afbeelding

Geluid

Opinie

Terwijl we stille stippen aan de horizon zetten, verschenen er op jouw ruggetje ineens vlekken. Het was net meivakantie toen bleek dat jij jouw ziek zijn bewaarde voor op vrije dagen. Je wangen kleurden rood en je blik werd landerig. Of je een dekentje mocht, vroeg je. Terwijl buiten de zon stralend riep dat het warm genoeg werd, broeide er onder jouw huid een ander klimaat.

Het hing al aangekondigd op de deur richting de kleuterklassen en bleek slechts een kwestie van wachten. Toch kreeg jij een waterpokken-variant die we niet bedachten. Die vorm die je lichaam enigszins met rust liet, maar je mond zou belastten. Zodat er geen koekjes meer inpasten. Geen lekkers om je sussend mee te voeden, geen zoet als doekje tegen het bloeden. Enkel dubbelvla en snel met water afblussen. Je tong kreeg er een laagje van dat we niet weg mochten poetsen.

Ik appte de buurvrouw om te zeggen dat we geen babywolfje in huis hadden genomen, maar dat jij het was die huilde. ’s Nachts piepte je hoog van ellende, haalde wanhopig uit naar de maan en landde tussen ons in. ‘Wordt het al minder?’, vroeg je elke ochtend hoopvol na het ontwaken, we probeerden of een boterham al mocht smaken; na elke poging tot een hap, moesten we concluderen dat het nog niet zo was.

Tot je langzaamaan, ineens op dag vijf, huilend een chocolaatje at. Het zag er te aanlokkelijk uit. Met elke hap die je innam, perste je er tegelijkertijd een traan uit. Bij het tweede chocolaatje ging het al beter en nummer drie gaf je de moed daarna zelfs een koekje te eten. Je hebt je pokkentong er met zoet van langs gegeven.

En ondanks dat je op dag zeven weer duidelijk en lyrisch kon spreken, heb je om acht uur in de avond zwijgend bij me gezeten. Tijdens het tandenpoetsen zei ik dat we stil moesten zijn straks. Dat is meestal niets voor jou, zo’n opdracht, zeker niet nu je je tong weer terug hebt. Toch kroop je bij me, in de voorleesstoel, keken we op mijn telefoon naar de Taptoe en voelde je dat het belangrijk was dat we even stilstonden. ‘Mogen we al praten?’, fluisterde je na dertig seconden. Ik schudde van nee en je keek weer zwijgend mee.

Als je nog wat groter bent zal ik je uitleggen hoeveel geluk we hebben dat wij nooit onze tongen verliezen kunnen, zelfs niet wanneer ze door pokken worden ingenomen; ook al komt er kortstondig niets uit, het blijft ons geluid. Ook al worden onze tongen door vreemde lagen bezet en in de wacht gezet, ze zijn vrij om in stilte te genezen. En dat is een uitgesproken zegen.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant