Natuur

Ik ben beschermd, ik heb twee coronaprikken ontvangen. Ik rijd in een taxi naar Amsterdam, ik ben uitgenodigd voor Brommer op zee, een nieuw programma over boeken. Voordat ik naar binnen mag, moet ik naar een dokter op een donker plekje. Hij kan in tien minuten vaststellen hoe het met mijn corona staat. Terwijl ik zit te wachten denk ik na over z’n methode, wat gaat hij doen.

Ik woon weliswaar afgelegen, maar de moderne tijd vergeet mij niet, ik heb verwarming, stromend water, gas en elektriciteit. Bovendien heb ik twee kranten, radio en televisie. Ik word overstelpt door informatie, maar toch heb ik geen idee wat de dokter gaat doen. Pas als ik zie dat hij een lang, dun teststaafje in z’n hand heeft, schiet het me te binnen: mijn neus. Zoiets heb ik nooit ondergaan en ik vrees het onbekende. Niet nodig, het blijkt een speelse beweging te zijn, de neus is tevreden over deze dokter, en ik ook. Na tien minuten komt er bericht: in orde, ik ben nog steeds gezond. Na de opname rijd ik weer terug naar de Achterhoek, met dezelfde taxi en dezelfde chauffeur. Hij is een Amsterdammer en wil weten waarom ik de stad waar ik geboren ben heb verlaten. Ik antwoord dat ik de vos, de steenmarter en de haas miste, en bovendien ’s nachts uit mijn slaap gehouden werd door de stampende feesten van de buren. Daar had ik nu geen last meer van. Ik had nu last van de natuur, dat is iets anders. Tien jaar geleden had ik nog zeventig, vrij rondlopende hennen van verschillende rassen, en wel tien hanen. Ze sliepen in bomen en struiken, zwierven in natuurlijke, zelfbedachte orde over het terrein, de meeste eieren waren niet te vinden. Ik herinner me een incident. De hond van de buurvrouw kwam op bezoek en verscheurde vele kippen. De buurvrouw was ontzet en beschaamd en boetvaardig, ze wilde de schade vergoeden. Ik legde haar uit dat er geen schade was, er was enkel natuur. Ik zei: ‘De dingen gaan zoals ze gaan, buurvrouw, het is de natuur.’ Ze was blij met dit antwoord, ook al begreep ze het niet. Ik begreep het zelf ook niet, en daarom noemde ik het natuur. Dat doe ik trouwens nog steeds, al heb ik geen kippen meer, geen duiven, geen varkens, geen paarden, geen honden. Ik heb nog twee katten. Eén is hier geboren, de ander is een aanloper en meeëter. Ik heb in het huis zelf nog een dwergpapegaai. Helaas is hij vorige week gestorven, hij lag roerloos op de bodem van zijn hok. Uit piëteit heb ik hem een paar dagen laten liggen. Op een ochtend zat hij weer op zijn tak en kwetterde als vanouds. Ik begreep er niets van. Het was de natuur. De taxichauffeur had er ook geen verklaring voor.