Om de tuin geleid

Op mijn erf lopen twee katten, de kernkatten. Ze zijn hier geboren. Als ik ze een gedicht voorlees, luisteren ze verveeld, poëzie is niet hun ding. Ze komen nooit binnen, ze zien de kast met dichtbundels nooit. Ze zijn geboren in een van de schuren, ik weet niet welke. Ze zijn nooit helemaal gedomesticeerd, ze tolereren mij omdat ik ze iedere ochtend een bakje kattenvoer geef. Niet altijd hetzelfde voer, soms van Albert Heijn, soms van Lidl, soms van Jumbo – verandering van spijs doet eten. Die uitdrukking kennen ze, het zijn slimme katten. Er is ook een derde kat, een buitenstaander die getolereerd wordt. Hij is niet schuw, geen vreemdeling – ontspannen. Ik denk dat hij ooit op ons erf geboren is, op eigen initiatief een huis heeft gevonden, en nu na jaren is teruggekeerd. Zijn gedrag is terughoudend, aristocratisch, superieur. Soms zet ik drie bakjes neer, de kernkatten storten zich op de lekkernijen. De aristocraat heeft ook honger, maar wacht tot ik me heb teruggetrokken. Ik houd van katten met manieren van de bovenklasse. (Zelf was ik ook graag van adel geweest, een lamlendige wens die m’n leven verpest. Soms word ik bij het ochtendgloren wakker in de zekerheid dat ik een baron of een graaf ben, maar na enkele minuten blijk ik weer een middenstander.) Soms gebeurt het dat de kaarten anders liggen. De kernkatten zijn afwezig en de deftige kat is in de buurt. Ik ga dan rustig op een ijzeren stoeltje zitten en lees iets met te zachte stem voor. Hij nadert om mij beter te verstaan. Gisteren las ik het gedicht De vrouw met vele minnaars voor.

Het is van de Roemeense dichter Matei Visniec en telt vier coupletten. Na het eerste couplet trekt hij zich terug in de bosjes, wat me verrast.

De vrouw met vele minnaars
loopt dag en nacht naakt over straat
of hoogstens in een jurk geweven
uit de handpalmen van haar minnaars
die haar allemaal tegelijk aldoor strelen
tienmaal per seconde

Op enige kilometers afstand woont een kunstschilder die meer van de wereld weet dan ik. Hij heeft paarden, varkens, honden, katten en een groot kooihuis met vogels. Hij lacht me uit als ik hem vertel dat ik mijn katten gedichten voorlees. Hij zegt dat ik niet genoeg reis. Ik zit thuis en ontmoet niemand, ik houd me angstvallig aan de verwarrende corona-directieven, waardoor ik de ontbrekende mensen vervang door vermenselijkte dieren. Ik ben bang dat hij gelijk heeft, die rot katten hebben me om de tuin geleid.